Plato's Allegorie van de grot: Hoe word je filosoof?

In het zevende boek van zijn dialoog 'Politeia' (de Staat) laat de Griekse filosoof Plato zijn personage Socrates een verhaal vertellen dat nu bekendstaat als 'de allegorie van de grot'. Waar gaat dit verhaal precies over en, vooral: wat wilde Plato hiermee bereiken? Om dit te begrijpen is het nodig om wat meer over Plato's Ideeënleer te weten en hoe hij de taak van de filosoof-koning zag. De tocht uit de duistere grot en haar bedrieglijk schaduwspel naar het licht en de werkelijkheid van de Ideeën is het pad dat elke filosoof-regeerder volgens hem moet volgen.

Situering binnen de dialoog 'Staat'

De tekst met de allegorie van de grot is te vinden in Plato's dialoog Staat, waarin hij zijn denkbeelden uiteenzet over de ideale staat. In deze ideale maatschappij heeft iedereen zijn taak, van arbeider en soldaat tot filosoof en staatsman. Voor Plato (4e eeuw v.Chr.) is de beste staatsman (regeerder) tevens een filosoof, omdat die geacht wordt de meeste wijsheid te bezitten. Hij spreekt dan ook over de "filosoof-koning" die aan het hoofd van de staat zorgt voor een rechtvaardig bestuur. Je wordt natuurlijk niet als filosoof geboren. Je hebt er een intellectuele opleiding en morele opvoeding voor nodig. Over die bijzondere vorming handelt de allegorie van de grot.

Wat is een allegorie?

Een allegorie is een symbolische voorstelling van een anders wat te abstract en moeilijk te begrijpen idee. Plato's allegorie van de grot is dus een literaire voorstelling die bedoeld is om iets uit zijn leer te verduidelijken. Het zinnebeeldige verhaal is erop gericht om de effecten van opvoeding op de menselijke ziel te illustreren. Het verhaal wordt verteld door Socrates, in een dialoog met Plato's broer Glauco.

Het verhaal door Socrates verteld

In de dialoog laat Plato zijn leermeester Socrates het woord voeren om aan te tonen waarom filosofen de meest geschikte staatsleiders zijn. Of de allegorie afkomstig is van Socrates of van Plato, die hem als woordvoerder voor eigen filosofische ideeën opvoert, is onduidelijk.

De fase van chaotische en willekeurige sensaties

Socrates beschrijft een groep mensen die heel hun leven doorbrachten in een diepe grot en nooit het daglicht hebben gezien. Deze mensen zijn zodanig vastgeketend dat ze niet om zich heen kunnen kijken, maar alleen recht voor zich uit. Achter hen bevindt zich een muurtje en een brandend vuur. Achter die hoger gelegen muur lopen mensen die als poppenspelers allerlei voorwerpen op hun hoofd dragen. Het vuur werpt de schaduwen van die voorwerpen op de wand waarnaar de gevangenen zitten te staren. Er loopt een pad naar boven voorbij het vuur, maar dat kunnen de gevangenen niet zien. Zij kijken naar de verhalen die deze schaduwen hun tonen, en dat is alles wat ze ooit te zien zullen krijgen. Ze praten met elkaar over objecten zoals mensen, bomen en paarden en wijzen dan naar de schaduwen. De conditie waarin deze mensen zich bevinden is de laagste trap van kennis, die van Eikasia, de inbeelding.

De fase van heldere, ordelijke gewaarwordingen

Het volgende stadium bereikt een gevangene die, bevrijd van zijn ketenen, gedwongen wordt om naar het vuur te kijken. Hij zal eerst moeite hebben om zo veel licht in zijn ogen te kunnen verdragen, maar uiteindelijk zal hij inzien dat de dingen die hij nu ziet - de voorwerpen die een schaduw werpen - echter zijn dan de schaduwen. Dit is de fase van Pistis, geloof en vertrouwen.

De laagste vorm van kennis van de ware werkelijkheid

Wanneer vervolgens de gevangene uit de grot naar de bovenste wereld wordt gesleept, is hij lange tijd verblind door het zonlicht. Hij zal eerst naar de schaduwen en reflecties op de grond durven kijken, om dan uiteindelijk de echte bomen, bloemen, dieren enzovoort te aanschouwen. Na de schaduwen in de grot en de gedragen beelden die deze schaduwen veroorzaakten, krijgt hij nu een glimp te zien van de wereld der Vormen (Ideeën). De standbeelden waren slechts kopieën van deze Vormen, zoals de schaduwen slechts illusies waren die hem een schijn van werkelijkheid voorspiegelden. Hij heeft de volgende fase van rede bereikt, overeenkomend met wiskundige kennis: Dianoia (redenerend denken).

Kennis van de Eerste Principes

Wanneer de ogen van de bevrijde gevangene zich volledig hebben aangepast aan het felle licht, richt hij zijn blik naar de hemel en de Zon. Hij begrijpt nu dat de Zon als Idee van het Goede de oorzaak is van alles wat hij om zich heen ziet. Hij heeft de laatste cognitieve fase van het zuivere begrijpen, Noesis, bereikt. Dit is de hoogste rang van de kennis van de ware werkelijkheid.

"Zolang filosofen de politieke macht niet overnemen van de stad(staat), zal de ideale staat niet worden gerealiseerd" 

(Socrates' woorden in Plato's Politeia).

De graden van kennis

Bij Plato is de mate waarop wij kennis van externe objecten kunnen hebben dus nauw gerelateerd aan ons eigen kenvermogen en de ontwikkeling die we filosofisch hebben doorgemaakt. Het verhaal van de grot toont mensen  in vier of vijf verschillende fasen van hun kennis van de werkelijkheid, waarbij de eerste twee graden behoren tot het domein van het zichtbare (de grot) en de volgende twee tot het domein van het kenbare (de buitenwereld):

  1. de schaduwen op de wand vormen de eerste graad van kennis: schijnmeningen (doxa, idolatrie)
  2. de voorwerpen die voor de schaduwen op de wand zorgen vormen de tweede graad van kennis (meer betrouwbare meningen)
  3. de schaduwen en weerspiegelingen van dingen in het zonlicht buiten de grot vormen de derde graad van kennis (abstracties, hypothesen, cfr. wiskunde)
  4. de door de zon beschenen dingen buiten de grot stellen Plato's Ideeënkennis voor en vormen de vierde graad van kennis
  5. ten slotte zou de zon zelf als Idee van het Goede de vijfde graad van kennis voorstellen.

Interpretatie van de allegorie van de grot

Socrates vergelijkt onze waarneming van de wereld om ons heen met het wonen in een gevangenis (de grot), waaruit alleen ontsnapping mogelijk is als we ons naar het Licht wenden. Dat Licht wordt in het verhaal verzinnebeeld door de Zon die gewone mensen niet kunnen waarnemen, omdat zij zo gefascineerd zijn door het schaduwspel op de muur voor hen. Wie er echter in slaagt om te ontsnappen, leert de ware wereld der Vormen (of: Ideeën) kennen. Dat voorrecht is voorbehouden aan de filosoof. Alleen hij is door opvoeding en vorming in staat om zich af te keren van de vergankelijke wereld der begoocheling (de schaduwen) en de klim naar het Licht aan te vatten. Die klim naar de hogere wereld is de moeilijke terugreis die de ziel maakt naar de wereld van de geest waarvan zij was afgedaald naar de materie. Voor de filosoof staat de allegorie van de grot voor het leerproces dat hij moet doorlopen om de hoogste wijsheid te bereiken. Pas dan zal hij een goed regeerder kunnen zijn.

Wie erin is geslaagd om uit de grot te raken, mag degenen die zijn achtergebleven niet vergeten, die daar beneden nog steeds de schaduwen voor echte wezens houden. De filosoof moet proberen om zijn kennis en zijn wijsheid door te geven aan die anderen, al zal het een moeilijke opdracht worden. Mogelijk bekoopt hij zijn pogingen om hen naar het licht te brengen zelfs met zijn leven, want ze zullen hem niet geloven en denken dat hij gek is geworden.

Onderscheid tussen mening en ware kennis

In zijn kennisleer is Plato een rationalist. Hij gaat er immers van uit dat alleen ons verstand (onze rede) in staat is tot het verwerven van ware kennis, en niet wat onze zintuigen ons vertellen. Dat klinkt in de oren van een modern mens niet erg 'rationeel', maar dit standpunt is tegengesteld aan wat de empiristen zeggen, namelijk dat kennis uit de ervaring voortkomt. Plato komt tot deze verwerping van de zintuigen als bron van kennis nochtans door observatie van de wereld om zich heen... Hij merkt op dat niets in de wereld onveranderlijk blijft. Hoe kan je daar dan, zo redeneert hij, iets van vaste kennis uit leren? Zijn conclusie is dat er onderscheid dient te worden gemaakt tussen "mening" en "kennis". De soort kennis die onze zintuigen opleveren is slechts mening ('doxa', geloof, opinie). De ware kennis (Epistèmè), waar filosofen naar op zoek gaan, moet eeuwig en onveranderlijk zijn. Zo komen we terecht bij de Ideeënleer van Plato, zijn onveranderlijke abstracte wereld van Vormen en Ideeën.

Ideeënleer

Voor Plato heeft alles wat wij met onze zintuigen waarnemen geen echte werkelijkheidswaarde. Immers, zo betoogt hij in zijn Ideeënleer, alles wat wij waarnemen vergaat, verandert en blijft nooit hetzelfde. Het heeft dus duidelijk geen eeuwigheidswaarde en we kunnen er dan ook geen ware kennis uit halen. Een filosoof mag met zulke schijnkennis niet tevreden zijn. Hij zal er heel zijn leven naar moeten streven om een te worden met de hoogste Idee, de Idee van het Goede (de Zon in de allegorie). Overigens is niet ieder mens volgens Plato geschikt om de wereld der Ideeën te aanschouwen. Zijn ideale staat is een elitair geordende maatschappij, waarin ieder zijn rol in het belang van de staat moet vervullen. Iedereen krijgt In Plato's Staat de opvoeding die bij zijn aard en mogelijkheden past.

Verbanden met andere dialogen

In onder meer de Sofist, de Staat en Parmenides associeert Plato kennis met het begrijpen van de onveranderlijke Ideeën en hun onderlinge relatie (wat hij zelf aanduidt als expertise in de dialectiek). In de Timaeus geeft Plato expliciet aan dat kennis, ontleend uit ervaringen, inferieur is omdat alles wat wij ervaren via onze zintuigen onderhevig is aan verandering. Als Plato de term ‘kennis’ gebruikt is dit dus alleen in de betekenis die hij in zijn leer van onveranderlijke vormen geeft. In de dialoog Meno maakt Socrates gebruik van een meetkundig voorbeeld om het concept van ‘kennis verkregen door herinnering’ uit te leggen. Hij wijst erop dat een aanwezige jonge slaaf die erin slaagt een meetkundige constructie te maken, dit alleen kan doordat hij zich kennis herinnert, want onderwijs heeft hij nooit genoten. Die kennis, zo besluit hij, moet al aanwezig geweest zijn, in een eeuwige, niet ervaren vorm.

Doel van de opvoeding volgens Plato

In Plato's opvatting is het doel van opvoeding om ieder mens zo ver als mogelijk uit de grot te slepen. Onderwijs moet er niet op gericht zijn om kennis in de ziel te steken, maar om de ziel te helpen de juiste richting te kiezen bij haar verlangens. De in de allegorie geschetste fasen van kennis (inbeelding - denken - begrip) zijn behalve cognitieve fasen ook levensfasen die ieder mens doorloopt. Alleen bereikt niet iedereen hetzelfde niveau: sommigen blijven in de fase van arbeider, krijger of handelaar, terwijl alleen de 'uitverkorenen' de weg naar boven vinden.

"Opvoeders moeten de eenvoudigste en meest effectieve methoden bedenken ter verheffing van ieders geest. Het gaat niet om het het inplanten van zicht in een orgaan dat uit zichzelf al het vermogen tot zien heeft; het gaat erom dat orgaan te draaien wanneer het in de verkeerde richting kijkt." 

(Socrates in Plato's Politeia)

Volgens Plato is ware kennis aangeboren. Leren komt dus neer op het ontwikkelen van ideeën die nog in de ziel verborgen zitten. De ziel kan zich mits gebruikmaking van de juiste methode de kennis herinneren die ze voor de geboorte bezat. Die methode is de dialectiek, een soort filosofische ondervraging die de verborgen kennis moet terugbrengen. Plato vergelijkt het werk van de dialecticus met dat van een vroedvrouw die helpt een kind op de wereld te brengen. Voor zij op aarde afdaalde in een lichaam had de ziel immers contact met de Idee van het Goede en zij bezat ook alle kennis. De rol van de opvoeder kan zich dus beperken tot het begeleiden van de ziel zodat zij de weg terugvindt vanuit de duistere grot naar het Licht.

Hoe moet dit in de praktijk worden gebracht?

Plato vat het zuivere denken waar de filosoof-staatsman naar moet streven op naar analogie met de wiskunde, die immers alleen door het verstand wordt voortgebracht, los van de zintuiglijke waarneming (de 'empirie'). In de opvoeding van de filosoof-koning moet dus ruime aandacht worden besteed aan wiskunde. Wiskunde is echter slechts de voorbereiding op de dialectiek (redeneerkunde) als ultieme vorm van studie. Wie de dialectiek beheerst, kan de zintuiglijke perceptie achter zich laten en streven naar het Goede door middel van abstract redeneren.

Samenvattend

De tocht uit de grot naar buiten symboliseert het opvoedingsproces dat de filosoof-leider volgt. Daarbij verlaat hij de meningen (de schaduwen op de rotswand) en volgt het pad naar het Licht (de ware kennis). De Vormen (zoals Goedheid, Waarheid, Rechtvaardigheid) symboliseren hierbij de eeuwige en onveranderlijke werkelijkheid. Pas als de filosoof dit pad en deze opvoeding heeft gevolgd, zal hij bekwaam zijn om Plato’s ideale staat te leiden. De gevangenen die achterblijven, staan voor het gewone volk, dat aan meningen en schijnkennis voldoende heeft.

Het discours van Plato over de opvoeding van de filosoof-politicus moet worden gezien binnen de hele metafysische en morele theorie van zijn dialoog over de ideale staat. De radicale hervormingen die hij daarbij voorstaat klinken ons als moderne mensen bijzonder anti-democratisch in de oren. Plato's opvatting van 'rechtvaardigheid' is namelijk iets totaal verschillends van wat wij er in onze tijd onder verstaan: in de ideale staat moet iedereen zijn plaats kennen en tevreden zijn met de functie die hem of haar wordt verleend (slaaf, arbeider, koopman enz.). Met 'rechtvaardigheid' bedoelt Plato in de eerste plaats: een toestand van evenwicht en orde. Om dit te bereiken moet de ideale gemeenschap geleid worden door speciaal daarvoor opgeleide filosofen. Wanneer zij het juiste inzicht hebben door kennis van de Ideeën (Vormen), komt dit de gemeenschap vanzelf ten goede. De in de allegorie geschetste opvoeding van die elite zou hen meer inzicht verlenen in dagelijkse zaken. Zij zijn het best uitgerust om te regeren, terwijl soldaten overeenkomstig hun natuurlijke geaardheid het best geschikt zijn om bevelen te geven en te volgen, en boeren, handelaars, vissers enz. er tevreden mee moeten zijn om de taak van wetgeving en ordehandhaving over te laten aan anderen.
 

Geraadpleegde literatuur

  • Volledige tekst van de Politeia, http://www.arsfloreat.nl/documents/Plato10.pdf bezocht op 3 december 2016
  • Robert Audi (2006), The Cambridge Dictionary of Philosophy - Cambridge University Press. ISBN=0-521-63722-8
  • Stanford Encyclopedia of Philosophy, https://plato.stanford.edu/entries/plato-myths/ bezocht op 3 december 2016
  • Filosofie van Plato: De allegorie van de grot https://sites.google.com/site/filosofievanplato/allegorie-van-de-grot bezocht op 3 december 2016