Premoderne filosofen over seks en de rol van de vrouw

Tot in de 20e eeuw zegden filosofen in het Westen niet veel over seks, en wat ze erover te zeggen hadden brachten ze dan nog meestal in verband met familiewaarden en de rol van man en vrouw in het gezin. Van een positieve waardering of constructieve behandeling van de menselijke seksualiteit was nog geen sprake. Seks werd door bekende antieke en middeleeuwse filosofen beschouwd als een noodzakelijk kwaad, en over de vrouw werd vrij algemeen op een neerbuigende manier geschreven. Bij Thomas van Aquino en enkele andere theologen zou men zelfs over minachting van de vrouw kunnen spreken. Een overzicht van wat de premoderne filosofen van oudheid, middeleeuwen en renaissance hierover schreven, maakt duidelijk hoe sommige patriarchale ideeën over de seksualiteit tot in onze tijd invloed zijn blijven uitoefenen.

 

Premoderne visie op lichaam en lust

Filosofen hebben over alles wel een mening. Zo ook over seksualiteit en de betekenis ervan voor man en vrouw, zou je denken. Maar dat valt een beetje tegen. Filosofen staan en stonden blijkbaar niet te springen om een boom op te zetten over seks. Bij onze wijsgeren en theologen uit de klassieke oudheid, de middeleeuwen en de renaissance was seks geen favoriet onderwerp. Dat kwam in het algemeen doordat ze de rede en de ziel van de mens van veel groter belang achtten dan het vergankelijke en aan lusten onderhevige lichaam. Reeds klassieke filosofen als Plato en Aristoteles reduceerden seks tot de biologische functie van reproductie. Het doel van seks was het krijgen van kinderen, en al het andere, zoals plezier en lust, was daaraan ondergeschikt. Het komt er bij hen op neer dat de mens een speelbal is van de natuur, doordat deze lust hem of haar aanzet tot de seksuele daad. Meer betekenis zoeken ze daar niet achter. We gaan op zoek naar de wortels van die vreemde houding tegenover lichaam en lust, die zelfs tot in onze tijd sommige groepen en individuen belemmert in het beleven van een gezonde seksuele relatie.

 

Klassieke oudheid

Twee figuren torenen vanwege hun blijvende invloed uit boven andere filosofen van de klassieke oudheid die over de relatie tussen de seksen schreven: Plato en Aristoteles. Zelfs tot in de late middeleeuwen en de renaissance werden hun ideeën becommentarieerd en als voorbeeld gesteld voor een deugdzame leefwijze. In het Westen oefende vooral het neoplatonisme van Plotinus (204 – 270) en zijn volgelingen een grote invloed uit op de christelijke theologie van de hele late oudheid en de middeleeuwen.

Plato

Plato (ca. 427 v.Chr. – 347 v.Chr.) had een ronduit negatief beeld van de vrouw. Een kleine toegeving van hem was dat sommige vrouwen ook over rede beschikten, maar ze bleven minderwaardig tegenover de man. In zijn dialoog (Politeia) over de ideale staat betoogt hij dat vrouwen en kinderen in gemeenschap zouden moeten worden gehouden. Een beetje zoals vee dus, een gemeenschappelijk bezit. Bij platonische liefde inspireert de andere persoon je eigen geest en ziel, en richt je aandacht op spirituele dingen. Plato laat zijn personage Socrates in deze dialoog uitleggen dat er twee soorten liefde (Eros) bestaan: de vulgaire Eros of aardse liefde, en de goddelijke Eros of goddelijke liefde. Vulgaire Eros is niets anders dan louter fysieke aantrekking tot een mooi lichaam voor genot en voortplanting. Goddelijke Eros begint ook bij fysieke aantrekkingskracht, maar verheft zich geleidelijk tot liefde voor de opperste schoonheid. Hiermee maakt Plato duidelijk dat seksualiteit geen doel op zich kan zijn, en alleen als 'opstapje' naar iets hogers, de idee van Schoonheid, kan worden beschouwd.

Aristoteles

Zijn leerling Aristoteles (384 v.Chr. – 322 v.Chr.) dacht er ongeveer hetzelfde over. Hij omschreef de vrouw als "een misvormde man", wat impliceerde dat zij onvolmaakt was en het haar aan allerlei dingen ontbrak. Binnen het gezin, zegt Aristoteles, is de man de heerser van de vrouw, bij wie het intellect onderontwikkeld is. Alleen bij mannen kan het kennende zielsdeel tot ontwikkeling worden gebracht, alleen zij zijn in staat tot het bereiken van de hoogste deugd. Vrouwen beschikken wel over rede, maar hebben er geen nut van. Voor Aristoteles was het huwelijk een soort van vriendschap, bedoeld voor nut en plezier, zowel als voor de voortplanting. De positie van de vrouw situeerde hij tussen de superieur geachte man en de lagere slaaf. Zij was in tegenstelling tot de slaaf wel in staat tot redelijk argumenteren, maar miste de autoriteit van de man. Aristoteles' opvattingen over seks en de rollen van man en vrouw zouden in de middeleeuwen door Thomas van Aquino opgenomen worden in zijn visie op het christelijk geloof. Deze ideeën blijven tot heden invloed uitoefenen.

De sofisten

Merkwaardig genoeg hielden de door Plato zo verfoeide sofisten er soms 'modernere' denkbeelden op na wat betreft de rol van de vrouw. Zo stelde Antiphon (5e eeuw v.Chr.) dat de lagere status van de vrouw geen basis had in de natuur en dat het onderdrukken van vrouwen dus moreel fout was. Slavernij verwierp hij om dezelfde reden dat menselijke wetten niet mochten indruisen tegen de natuur, die vooral vrijheid en spontaniteit vereiste.

Epicuristen

Epicurus (341 – 270 v.Chr.) beschouwde vooral geestelijk genot als het hoogste doel van het menselijk handelen, niet de lichamelijke geneugten. Het is eigenlijk een misvatting dat epicuristen het nastreven van genot als het hoogste goed beschouwden. Wat ze wel wilden, was vrij zijn van pijn en lijden, en het bereiken een toestand van volkomen sereniteit. Seks bracht volgens hen geen geluk, en was zelfs een bedreiging voor een kalm gemoed. Slechts de kennis dat er niets te vrezen is omdat er niets komt na de dood, brengt harmonie en rust. Seksualiteit was weliswaar natuurlijk, maar niet noodzakelijk, en men diende zich ervoor te hoeden er niet door te worden overweldigd. Geslachtsgemeenschap heeft nog nooit iemand baat gebracht, stelden de epicuristen, en men mag al tevreden zijn wanneer het je niet heeft geschaad. Hiermee bedoelden ze niet in de eerste plaats de seksuele daad, maar de onstilbare begeerte die de geest benevelt en uit evenwicht brengt. De dichter Lucretius (99 – 55 v.Chr.), een andere epicurist, veroordeelt de door de maatschappij opgelegde monogamie als onnatuurlijk en voor hem betekent het idee van romantische liefde een gevaar voor de geestesrust. Hij zou liever hebben dat mannen hun seksuele energie op meer dan één vrouw richten, waardoor ze de val van de obsessie voor één vrouw vermijden.

Cynici en stoïcijnen

Voor de cynici (vanaf de 5e eeuw v.Chr.) was het doel van het leven te leven in deugd en in harmonie met de natuur. Net als de epicuristen en de stoïcijnen wilden zij de dagelijkse zorgen vermijden ten bate van hun gemoedsrust. Geluk was niet te vinden in de seksualiteit. Huwelijk en gezin waren niet meer dan sociale verplichtingen, iets dat ze moesten doorstaan. Stoïcijnen als Epictetus (55 – 135) benadrukten morele waarden, plicht en rechtvaardigheid. Epictetus adviseerde aan iedereen die geluk nastreefde om vooral minder belang aan het lichaam te hechten en meer aan de eigen intellectuele ontwikkeling.

Plotinus

Voor de in Egypte geboren Plotinus (204–270) was de menselijke ziel, die deel uitmaakte van de 'wereldziel', het enige dat werkelijk waarde had. Ook bij hem zien we dus dat lichamelijke behoeften zoals seks slechts afleidden van de juiste koers die een persoon moest varen. De mens diende in de eerste plaats te zorgen voor zijn zie­len­heil. Zo kon zijn ziel na dit aardse bestaan waar zij naar was afgedaald terug met 'het Ene' verenigd worden. Plato's opvattingen en neoplatonistische ideeën over de scheiding tussen lichaam en ziel, het afdalen van de ziel in de materie en de hereniging ervan met 'Het Ene' vonden een vruchtbare bodem in het christendom. De materiële wereld werd bijvoorbeeld door gnostische christenen van de tweede eeuw gezien als slecht, met seks als het ultieme kwaad.

 

Middeleeuwen

In de middeleeuwen waren de meeste filosofen theologen. Vanwege het religieuze karakter van de filosofie was er weinig positieve waardering van de seksualiteit. Alleen de liefde voor God was zuiver.

Augustinus

De invloedrijke christelijke theoloog Augustinus (354–430) stelde dat het lichaam bezoedeld is door de erfzonde die op de mensheid weegt als gevolg van de zondeval van Adam en Eva. Seks was bedoeld voor voortplanting, en zelfs het bedrijven van de daad tussen gehuwden diende met een gevoel van schaamte te gebeuren, en dan nog het liefst zonder lustgevoelens.

Thomas van Aquino

Veel later in de middeleeuwen zou de Italiaanse theoloog en filosoof Thomas van Aquino (1225 1274) zijn visie op de menselijke seksualiteit uiteenzetten in de Summa Theologiae. Hij behandelde gevoelige onderwerpen als incest en verkrachting, en boog zich onder meer over de vraag of de geslachtsdaad zonder zonde kon zijn (Summa Theologiae II-II, 153, 2), en of nachtelijke zaadlozing een zonde was (Summa Theologiae II-II, 154, 5). Wat betreft de kwestie van de zondigheid van de geslachtsdaad herneemt hij het standpunt van Augustinus dat het geen zonde is wanneer het gebeurt ten bate van "de voortzetting van de menselijke soort". Lust blijft ook bij hem een zonde. Volgens Thomas van Aquino zijn vrouwen inferieur aan mannen, aan wie de natuurlijke rol van 'gouverneur' in het huwelijk toekomt. Echtscheiding is ongepast.

 

Renaissance

Ideeën over de relatie tussen de seksen vindt men enerzijds in de literatuur over hoofse manieren, liefde en onderwijs, en anderzijds in patriarchale opvattingen in geschriften over het huwelijk en het gezin. De cultus van de hoofse liefde stamt uit de middeleeuwen en werd in hogere kringen voortgezet tijdens de renaissance. Daar kwam dan nog eens bij dat filosofen en humanisten de platoonse liefde veel hoger achtten dat de aardse liefde. Dit schiep geen gunstig klimaat voor een onbevangen beleving van seksualiteit en hield de ontvoogding van de vrouw tegen. Met name voor de voorname families was het belangrijk dat huwbare vrouwen maagd bleven tot aan het huwelijk. Hun reputatie stond of viel met hun seksuele activiteit, die uitmaakte of ze een dame of een prostituee waren (zoals de Florentijnse humanist Matteo Palmieri in 1420 in zijn Della vita civile over de ideale burger betoogde).


Cultus van de hoofse liefde

Een bekend voorbeeld uit de laatmiddeleeuwse literatuur waarbij de vrouw op een voetstuk werd gezet en seksualiteit onbesproken bleef, is Dante Alighieri's La Vita Nuova (Het nieuwe leven, ca. 1293). Zijn onbereikbare geliefde is de schone Beatrice, die hij in zijn sonnetten verheerlijkt. Voor de dichter is zij de belichaming van een soort liefde die het puur fysieke transcendeert, een bijna goddelijke ervaring voor degene die erdoor wordt getroffen.

 

Invloed van het neoplatonisme

Ook de invloed van Plato bleef aanzienlijk tijdens de Italiaanse renaissance. De filosoof en katholieke priester Marsilio Ficino (1433 – 1499) vertaalde het volledige werk van Plato naar het Latijn. Hij werd hoofd van de neoplatoonse Academie van Florence, en ontwikkelde het concept van de platonische liefde. Dit houdt in dat elke liefde liefde voor God moet zijn, en vooral gericht moet zijn op het uiteindelijke doel van het leven: de zaligmaking van de ziel die één wordt met God. Voor plezier in seksualiteit was er geen plaats.

 

Invloed van de rooms-katholieke geloofsleer

Girolamo Savonarola (1452–1498) deed daar nog een schepje bovenop: in zijn ijver om de Kerk, de kunst en de rest van Florentijnse maatschappij te zuiveren, voerde hij een ware oorlog tegen alle geneugten van het vlees. Het toont aan dat de secularisering tijdens de renaissance, de grotere gerichtheid op de wereld in plaats van op het geloof, niet zo ingrijpend was als wel eens wordt gedacht. De Katholieke Kerk bleef op allerlei domeinen van het leven invloed uitoefenen. Het is zelfs zo dat de humanisten uit de Italiaanse renaissance in hoofdzaak christelijke humanisten waren, die in de klassieke teksten op zoek gingen naar elementen die hun geloof konden verdiepen. Geestelijken zoals Savonarola beschikten over een aanzienlijke morele autoriteit, en bleven net als in de middeleeuwen uit de Bijbel citeren om wat zij als zedelijke uitspattingen beschouwden te onderdrukken. Voor (seksueel) vrijgevochten vrouwen was er geen plaats in de opvattingen van de Katholieke Kerk. Een wel bijzonder schrijnende vaststelling is dat de grootschalige vervolgingen van voornamelijk vrouwelijke "heksen" plaatsvond in de renaissance, en niet tijdens de middeleeuwen.

 

Hadden vrouwen dan wel een renaissance?

In zijn bekendste werk Die Kultur der Renaissance in Italien (1860) schreef de Zwitserse cultuurhistoricus Jacob Burckhardt dat vrouwen in de renaissance "op voet van gelijkheid stonden met mannen". Deze visie werd vooral in de jaren 1970 aangevochten door feministen, die stelden dat vrouwen er in vergelijking met de middeleeuwen sociaal zelfs op achteruitgingen (Joan Kelly, 1977: Did women have a renaissance?) Dit pessimistische beeld was echter overdreven. Er waren inderdaad invloedrijke humanisten die de mysogene opvattingen van Plato en Aristoteles bleven navolgen. Zo was er Leon Battista Alberti (1404–1472), die in zijn geschriften echtgenoten de raad gaf om de bewegingsvrijheid van hun vrouw te beperken. Ze moest met andere woorden thuis blijven, en voor de kinderen en het huishouden zorgen. In de praktijk begonnen vrouwen in de (Italiaanse) renaissance toch een grotere rol in het sociale leven te spelen, hoewel hun kerntaak de zorg voor het gezin bleef.

 

Was er in de renaissance sprake van een seksuele bevrijding?

De populaire opvatting als zou de renaissance een tijd van seksuele bevrijding zijn geweest, komt waarschijnlijk voort uit de 'ondeugende' verhalen in Giovanni Boccaccio's Decamerone (1349–1360), en uit verslagen over het gedrag van de losbandige geestelijkheid uit deze periode. In werkelijkheid bleef het renaissancedenken over de rol van de vrouw opvallend traditioneel. We moeten ons natuurlijk hoeden voor te grote veralgemening. De renaissance is immers een periode die vele eeuwen omspant, en haar invloed op de levensstijl binnen de Europese landen betrof vrijwel uitsluitend de hogere sociale klassen, niet de 'gewone vrouw in de straat'.

 

Tot besluit

Liefde en seks werden eeuwenlang niet beschouwd als een waardevolle fysieke, emotionele en spirituele band met de partner. Uit de schaarse stellingnamen van filosofen uit het verleden blijkt bovendien een overwegend negatief vrouwbeeld. De indruk die we krijgen, is dat seks – vanuit filosofisch en religieus standpunt – zelfs lang beschouwd werd als zondig. In het beste geval werd het tijdelijk gedoogd, tot er kinderen waren. De invloed van de premoderne filosofen reikt blijkbaar ver. Tot in de 19e eeuw kon men een filosoof als Friedrich Nietzsche horen verkondigen dat de vrouw een tweederangsrol diende te vervullen, om maar te zwijgen van de rol die de Markies de Sade haar in zijn pornografische werken toebedeelde. Pas vanaf de periode tussen de wereldoorlogen van de 20e eeuw werd meer filosofische aandacht besteed aan de aard van de seksualiteit zelf.

 

Geraadpleegde literatuur

  • Don E. Marietta Jr. (1996), Philosophy of Sexuality - Routledge, ISBN=978-1563249341
  • John Charles Holoduek, Jr. (2012), The Philosophy of Neoplatonism & Its Effects on the Thought of St. Augustine of Hippo -http://librarydb.saintpeters.edu:8080/bitstream/123456789/101/1/John%20Holoduek.pdf bezocht op 23 november 2016
  • Joan Kelly-Gadol (1977), Did Women Have a Renaissance? - Houghton Mifflin Co. chrome-extension://bpmcpldpdmajfigpchkicefoigmkfalc/views/app.html bezocht op 23 november 2016
  • Alexander Moseley in Internet Encyclopaedia of Philosophy: Philosophy of Love - http://www.iep.utm.edu/love/ bezocht op 23 november 2016
  • Jeff Mason (2009), Is Epicurus Right about Sex? - http://blog.talkingphilosophy.com/?p=1359 bezocht op 23 november 2016
  • Paul Halsall Mar (1996), Aquinas on sex - http://sourcebooks.fordham.edu/source/aquinas-sex.asp bezocht op 23 november 2016

 

Auteursrecht: Jules Grandgagnage

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb